Heroriëntatie gemandateerde voorziening: bekommernissen en aandachtspunten bij plan van aanpak

Printervriendelijke versiePDF version

Meerwaarde van inzet doelgroepwerknemers

De sector kinderopvang is in 2008 gestart met het tewerkstellen van doelgroepwerknemers in de flexibele opvangpools en voor occasionele opvang in functie van de kwetsbare gezinnen en de sociale functie in de kinderopvang. Dit vanuit een engagement om kansen te creëren voor deze mensen die anders moeilijk uit de werkloosheid zouden geraken.

Op die manier wordt via integratie getracht hen terug aansluiting te laten vinden op de arbeidsmarkt. Heel wat organisatoren kinderopvang vinden het immers hun maatschappelijke en sociale opdracht om ook een inspanning te leveren om kinderbegeleiders aan te werven vanuit kwetsbare groepen en hen gelijkwaardige kansen te bieden in de kinderopvang. Zo zijn er de voorbije jaren al heel wat positieve ervaringen in de sector en men wenst deze mooie verhalen te continueren.

Het Vlaams Welzijnsverbond wenst dus zeker geen verlies van tewerkstelling van doelgroepmedewerkers.

 

De wens naar een meer gediversifieerde pool van doelgroepwerknemers, waarbij ook logistiek personeel in aanmerking kan komen.

Er heerst momenteel een heel grote toeleidingsproblematiek. De instroom verloopt nu (zeer) moeilijk en is erg beperkt omwille van het te lage profiel (ondergrens = ~ maatwerkbedrijven (beschutte werkplaatsen)). De indicering voor doelgroepwerknemers impliceert immers werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Bijgevolg is het opleidingstraject voor vele doelgroepwerknemers te zwaar en wordt een doorstroom naar diploma kinderzorg weinig tot niet haalbaar waardoor vele doelgroepwerknemers dreigen uit te vallen.
Bovendien is een minimaal aanwezige vaardigheid en competentie vereist om met jonge kinderen te werken. Om die reden is het dikwijls meer aangewezen de doelgroepwerknemers in te zetten als logistiek medewerker. Op die manier kunnen de doelgroepwerknemers niet alleen meer passend en nuttig tewerkgesteld worden, maar worden de logistieke noden in de sector kinderopvang ook gelenigd. Dit zou bovendien een verlichting kunnen betekenen voor de kinderbegeleiders die belast zijn met een uitgebreid takenpakket.

 

Coördinatiebudget voor ondersteuning van doelgroepwerknemers moet behouden blijven

Met de bijstelling van het profiel hebben doelgroepwerknemers – nog méér dan vroeger- veel behoefte aan begeleiding en competentieversterking ter voorbereiding op een tewerkstelling in het reguliere arbeidscircuit. Dit vraagt van de LDE-onderneming veel extra ondersteuning en coaching op de werkvloer, afgestemd op de individuele behoeften van de verschillende doelgroepwerknemers.
Tegelijk legt de uitvoering van het nieuwe decreet LDE bepaalde organisatievoorwaarden op aan de LDE- onderneming die extra administratieve verplichtingen inhoudt, zoals een jaarlijks duurzaamheidsverslag, een zelfevaluatie, … Dit naast o.a. de contacten met VDAB, een evaluatie van de doelgroepwerknemers, het aanleveren van doorstroominformatie. Zelfs het zoeken naar een nieuwe doelgroepmedewerker is zeer tijdsintensief.

Een kostendekkende coördinatievergoeding voor de tijdsinvestering van de gekwalificeerde begeleider is een conditio sine qua non.

 

Een uitzondering moet voorzien worden op de vanaf 1 januari 2018 verplichte 5 VTE doelgroepwerknemers, met bijpassende financiering

Ook al wordt ons door het Departement WSE en K&G bevestigd dat het wel degelijk de bedoeling is om een structurele oplossing te vinden voor de kleine projecten, die minder dan 5 VTE doelgroepwerknemers in dienst hebben, we blijven aandringen op snelle duidelijkheid over deze uitzondering voor de kinderopvangsector. Huidige kleine initiatieven wensen immers ook na 2017 hun werking te continueren. Hun jarenlange inzet van het werken met doelgroepwerknemers mag niet verloren gaan.
Momenteel knaagt de onzekerheid enorm. Enerzijds dienen organisatoren binnen afzienbare tijd te voldoen aan allerlei nieuw eisen (bv. duurzaamheidsverslag), maar anderzijds staan de kleine projecten toch op de helling.
Tegelijk is voor deze kleine projecten een aangepaste financiering noodzakelijk. Het nieuwe subsidiesysteem vanuit WSE dat in 2019 volledig ingang zal vinden, is niet kostendekkend voor deze kleine projecten. Het zou jammer zijn dat organisatoren omwille van de financiële onleefbaarheid moeten beslissen de tewerkstelling van de doelgroepmedewerkers stop te zetten

 

Uitbreidingsmogelijkheden

Voor de huidige kleine projecten (< 5 VTE doelgroepwerknemers) die hun contingent doelgroepwerknemers wensen uit te breiden zou er uitbreidingsmogelijkheid moeten bestaan.

Wanneer uitbreiding slechts op langere termijn mogelijk is, moeten deze kleine projecten hiervoor als eerste in aanmerking kunnen komen, indien zij hun contingent wensen te verhogen.

 

Ruimere en te nuanceren bevraging van de werking

K&G wenst aan de hand van een vragenlijst aan de GMV inzicht te verwerven in de manier waarop zij hun opdrachten op dit moment invullen.

Als enkel GMV bevraagd worden, zal dit wellicht tot een vertekend (positief) beeld leiden. Andere betrokkenen uit de zorgregio moeten ook gecontacteerd worden.
Er dient ook rekening gehouden te worden met het feit dat dikwijls de flexibele en occasionele opvangvragen meteen ondervangen worden door de GMV. Andere organisatoren zullen daarom misschien aangeven dat er geen vragen doorgespeeld worden vanuit de GMV. Hiermee dient rekening gehouden te houden bij de vraagstelling.

 

Van coördinatiepunt GMV naar lokaal loket KO

  • Zolang er geen lokaal loket is, zal met het verdwijnen van het coördinatiepunt een stuk dienstverlening en uitgebouwde expertise van de afgelopen jaren wegvallen.
    Bovendien zit deze expertise nu specifiek bij medewerkers in dienst van een organisator kinderopvang: zij beschikken over een overzicht van de kinderopvanginitiatieven die flexibele en occasionele opvang aanbieden en hebben hun vaste aanspreekpunten, waarmee de contacten doorheen de jaren opgebouwd werden.
    Wanneer het coördinatiepunt niet langer gelinkt is aan een opvanginitiatief dat zelf ook flexibele en occasionele opvang aanbiedt en bijgevolg meteen zelf veel aanvragen kan plaatsen, zal tevens de vlotte bereikbaarheid en kwaliteitsvolle dienstverlening inboeten en soms zelfs wegvallen. Zeker als het lokaal loket enkel digitaal beschikbaar is, kan de opvangvraag niet meteen grondig uitgeklaard worden.
    Dit valt ook niet te rijmen met de sociale functie binnen de kinderopvang en het bereiken van voldoende voorrangsgroepen die de weg niet meer zullen vinden.
  • Op Vlaams niveau zijn er momenteel geen middelen voorzien voor het lokaal loket. Elke gemeente staat hier nu zelf voor in. Om die reden kunnen de middelen van de huidige GMV niet zomaar naar enkele lokale loketten gaan want op die manier zouden een beperkt aantal gemeenten toch financiële ondersteuning krijgen, ten koste van de organisatoren die jarenlange expertise hebben opgebouwd.
  • Het werkgebied van een GMV is één of meerdere zorggebied(en), m.a.w. over meerdere gemeenten. Een heroriëntering impliceert dan meteen ook meerdere betrokken gemeenten en verschillende lokaal loketten.
    Bovendien zal er meer budget nodig zijn om op elk gebied een lokaal loket te installeren, terwijl dezelfde dienstverlening nu al door een GMV over meerdere gebieden wordt aangeboden.
    Niet alle gemeenten zullen toestaan dat een organisator kinderopvang de functie van lokaal loket krijgt.
     
  • Voor een GMV gelinkt aan een initiatief buitenschoolse opvang (IBO) is de heroriëntatie naar het lokaal loket nog minder een evidentie. Het lokaal loket heeft daar geen rol, zoals in de regelgeving baby’s en peuters. Het zou dus niet correct zijn dat deze middelen die nu mee ingezet worden voor buitenschoolse opvang naar een ‘voorschools’ loket gaan.
    We wensen trouwens eerst het decreet opvang en vrije tijd van schoolkinderen af te wachten alvorens uitspraken te doen of de buitenschoolse opvang al dan niet opgenomen wordt in het lokaal loket. 

 

Lokaal loket kinderopvang: hoe ziet het Vlaams Welzijnsverbond dit?

  • Ruimte voor het private initiatief en beheersautonomie van de voorzieningen.

Minimaal toezicht van de overheid is hierbij wel belangrijk en dit meer bepaald m.b.t. de resultaatsturing. Het Vlaams Welzijnsverbond acht het nuttig dat de toezichthoudende overheid de organisatie gedeeltelijk kan sturen via het bepalen van duidelijke doelstellingen en indicatoren en via het monitoren en evalueren van resultaten (ex post sturing).

 

  • Het lokaal overleg kiest de organisator van het loket.
    Maar wat gebeurt er in gemeenten waar er geen lokaal overleg georganiseerd wordt of waar het niet of niet reglementair werkt? En wat met gemeenten waar al een GMV is en de gemeente het zelf wil organiseren?
    Organisaties die gesitueerd zijn in gemeenten waar er geen lokaal overleg geregeld wordt, zouden de gelegenheid moeten krijgen om zich alsnog te kunnen aansluiten bij een lokaal overleg dat geregeld wordt in een bredere regio. Op die manier worden ook de individuele organisaties betrokken bij het grotere maatschappelijke debat. Deelname aan een lokaal overleg laat individuele organisaties toe om deel uit te maken van een breder netwerk waarin ze gesteund worden in hun gemeenschappelijke belangen.

 

  • De dubbele rol van het lokaal bestuur blijft een pijnpunt.
    We willen voor de lokale besturen geen dubbelrol van actor en regisseur. Vergunningen, subsidiëring en uitbouw van de kinderopvang blijven vanzelfsprekend een Vlaamse aangelegenheid. Er is bij de actoren van de kinderopvang in Vlaanderen een uitgesproken consensus over de invulling van een laagdrempelig infopunt over aanbod van beschikbare plaatsen. Maar dan ook niet meer dan dat. Geen klachtenafhandeling, geen matching, regie, toeleiding of gemeentelijke gebiedsafbakening. De huidige ICT - toepassingen gevenheel wat mogelijkheden, Kind en Gezin heeft een klachtendienst, voorzieningen gaan bewust en verantwoord om met hun opdracht. Dat moet het uitgangspunt zijn en blijven. Een combinatie van objectief informeren, regisseren, ondersteunen én zelf aanbod uitbouwen is een onverantwoorde cocktail.

    De rol van de actor behoort toe aan de individuele kinderopvangorganisatie die over de nodige autonomie beschikken opdat ze hun eigen specifieke accenten kunnen leggen m.b.t. de invulling van bepaalde beleidsdomeinen binnen een welomlijnde visie en missie.
    Het lokaal bestuur hoort dit alles te omvatten, rekening houdend met de eigenheid van iedere organisatie, door de verschillende diensten samen te brengen om al dan niet enige vorm van consensus te bekomen betreffende gemeenschappelijke en overlappende kwesties zoals de problematiek van kansarmoede, echtscheiding,… Dit zijn immers fenomenen die vragen om een specifieke omkadering en waar vele individuele organisaties hieromtrent een ondersteuningsnood ervaren. Aldus achten wij het nuttig dat er een overkoepelend overleg plaatsvindt die individuele organisaties omarmt en ondersteunt in de aanpak en afstemming van hun beleid op de plaatselijke en regionale noden en behoeften. De rol van de regisseur kan mits een duidelijke afbakening toevertrouwd worden aan het lokaal bestuur waarbij het lokaal bestuur met name verantwoordelijk is voor het bevorderen van samenwerking en overleg tussen alle stakeholders en hierbij het proces begeleidt (opvolging van de stand van zaken betreffende algemene belanghebbende kwesties).
     

  • Voor het verbond staat regie voor samenwerking, procesbegeleiding en overleg met alle stakeholders. Aansturen, beslissingsrecht en toewijzen van plaatsen vallen daar niet onder.
    Een regierol betekent geen vrijkaart voor het loket als beslissingsorgaan. Wij stellen nu al vast dat sommige lokale besturen een centraal toewijzingssysteem voorbereiden, wat moeilijk te rijmen is aan respect voor het opname- en kwaliteitsbeleid van de individuele voorzieningen en de keuzevrijheid van ouders. We vrezen dat deze inmenging ook zal leiden tot een kortzichtige benadering van de plaatselijke noden en behoeften waardoor het gevraagde kwaliteitsaspect niet of onvoldoende ingevuld wordt.
     
  • Toezicht op de goede werking en de neutraliteit van het lokaal loket, zonder in te grijpen op het proces of de werking aan te sturen.
    Toezicht van de overheid mag niet gelijkgesteld worden met procesbegeleiding of aansturing. Toezicht van de overheid moet beperkt blijven tot een algemene regierol, waarbij de individuele organisatie gerespecteerd wordt in zijn autonomie en eigenheid aanzien wordt als een persoonlijke troef.
     
  • Het lokaal loket is in eerste instantie een zeer open, toegankelijk, laagdrempelig, gebruiksvriendelijk en objectief loket voor alle actoren en betrokkenen, niet alleen voor gezinnen, maar ook voor organisatoren.
    Voor organisatoren betekent het dat er moet gezocht worden naar een consensus over een model van lokaal loket, dat bij voorkeur zo weinig mogelijk extra administratieve last geeft.
    De organisatie van een lokaal loket is nuttig omdat overleg verschillende stakeholders bijeenbrengt en op die manier directe inmenging en bijsturing m.b.t. het maatschappelijk debat mogelijk wordt. Aanvullend kan een digitaal loket de actoren en betrokkenen informeren over de stand van zaken en relevante informatie delen, dit steeds handelend vanuit een perspectief waarbij de algemene en gemeenschappelijke belangen van alle stakeholders vooropgesteld worden.
     
  • In een ideale situatie is het LOK een orgaan dat op regelmatige basis samenkomt, open staat voor deelname van alle betrokken partijen, een onpartijdig voorzitter heeft, op transparante wijze werkt (van agenda tot verslaggeving en beslissingen), de betrokkenheid van de leden aanmoedigt en constructieve samenwerking bevordert.